Bedrijven moeten aangespoord worden zelf de CO2-besparing te bewerkstelligen.
Klimaattoppen werden de afgelopen decennia vooral gekenmerkt door gebrek aan urgentie. Slagvaardigheid en gedeelde ambitie waren ver te zoeken en landen hadden een hoop woorden nodig om te verhullen dat ze niet waren gekomen tot besluiten om klimaatverandering te voorkomen. De klimaattop van Parijs (december 2015) was dan ook een trendbreuk. Niet voor niets spraken deskundigen, politici en media over een ‘historisch akkoord’. Het akkoord gaat uit van een bovengrens voor de opwarming van maximaal 2°, maar het streven is gericht op verdere beperking van de opwarming tot 1,5°. Ronduit revolutionair is de gedachte dat er een eind moet komen aan het gebruik van fossiele brandstoffen vanwege de overmatige uitstoot van CO2. De deelnemende landen moeten klimaatplannen opstellen om uitstoot van schadelijke stoffen en klimaatverandering tegen te gaan. Die plannen moeten ieder jaar in ambitie toenemen.
Warmdraaien
Met dit akkoord verplichten staten zich uitdrukkelijk de doelstelling van maximaal 2° opwarming te halen. Een staat is de optelsom van burgers, bedrijven en overheid. Dat betekent dat alle drie die partijen zich in moeten zetten om die doelstellingen te behalen. Burgers krijgen via de overheid aanwijzingen om in hun eigen omgeving energiebesparende maatregelen te realiseren. De overheid kan CO2-uitstoot beperken via wet- en regelgeving en door zorgvuldig inkoopbeleid zelf bijdragen aan de doelstelling. Maar het zijn de bedrijven die écht het verschil kunnen en moeten maken. De grote vraag is: hoe kunnen bedrijven met de klimaatdoelstellingen aan de slag? Het verdrag dat in Parijs is gesloten, richt zich op de periode na 2020. Dat komt mooi uit, want dat biedt bedrijven de kans om de klimaatdoelstellingen mee te nemen in hun visie voor 2020 en zich nu alvast warm te draaien. Maar daarvoor moeten wel extra stappen worden gezet. De overheid kan de doelstelling niet halen zonder steun van het bedrijfsleven. Dus is het zaak dat de overheid bedrijven actief bij de discussie betrekt en deelgenoot maakt van de transformatie, zoals in 2013 reeds bij het Energieakkoord is gebeurd. Dat akkoord voor duurzame groei, opgesteld door de SER, is door ruim veertig organisaties, waaronder de Rijksoverheid, getekend. Nu de overheid een doelstelling van maximaal 2° opgelegd heeft gekregen, moet zij dat vertalen naar werkbare doelstellingen die het bedrijfsleven breed kan omarmen, van mkb tot grootbedrijf. Het zou daarom passen bestaande initiatieven nog eens goed te bekijken. De eis om eenduidige, geverifieerde cijfers en doelstellingen duidelijker in het jaarverslag op te nemen, kan een startpunt zijn. Weliswaar is maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) verplicht onderdeel van het jaarverslag, maar bedrijven gaan daarmee nogal losjes om, zeker het mkb. Kleine en middelgrote bedrijven informeren slechts in beperkte mate over mvo en over hun energiegebruik.
Zwart op wit
Het zijn de grote bedrijven en de beursgenoteerde ondernemingen die het voortouw nemen. Zij maken integrated reports of duurzaamheidsverslagen waarin ze haarfijn hun visie op mvo uit de doeken doen en helder maken hoe ze gepresteerd hebben met betrekking tot hun duurzaamheidsdoelstellingen. De grote bedrijven scoren dus goed op het punt van verslaglegging over duurzaamheid, maar willen ze werkelijk substantieel bijdragen aan de klimaatdoelstellingen, dan zullen ze daarin nog een stap verder moeten gaan. Ze moeten zich committeren aan de doelstelling van een maximale stijging van 2° opwarming en jaarlijks zwart op wit zetten wat daarvan terecht is gekomen. Dat klinkt makkelijk, maar dat is het niet. Op dit moment wordt gewerkt aan science-based target setting. Dit moet bedrijven gaan helpen om een meetlat te leggen die hen gaat helpen om daadwerkelijk te gaan opereren binnen het 2°-klimaatveranderingsscenario. Science-based target setting heeft als doel om doelstellingen te formuleren die niet gebaseerd zijn op ‘haalbaarheid’ of ‘gut-feeling’, maar op wat daadwerkelijk nodig is. Met science-based target setting kunnen bedrijven een reductietarget definiëren gebaseerd op het 2°-klimaatveranderingsscenario. Het recent gelanceerde One Planet Thinking van het Wereld Natuur Fonds biedt organisaties houvast om dit ook daadwerkelijk te gaan doen. Nadenken over science-based targets is de eerste stap op weg naar de harde doelstellingen die nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te halen. De bedrijven lopen dus al warm, laat de overheid dan de aanjager van dit soort initiatieven zijn of de regiefunctie nemen om partijen die stappen kunnen en willen zetten bij elkaar te brengen.
Papieren exercitie
Veel grote bedrijven claimen dat ze CO2-neutraal zijn, waardoor hun activiteiten niet tot opwarming van de aarde zouden leiden, maar het is de vraag of dat ook echt zo is. Zolang die CO2-neutraliteit het gevolg is van handel in emissierechten, schiet het klimaat wereldwijd er weinig mee op. Handel in emissierechten is een algemeen geaccepteerde praktijk, maar niet eentje die de wereldwijde klimaatdoelstellingen dichterbij brengt. Het is een papieren exercitie: het begint met een organisatie ergens ter wereld die zich meldt als CO2-bespaarder, bijvoorbeeld een vuilverbrandingsbedrijf in Turkije. Dit bedrijf krijgt door de veronderstelde besparing die voortvloeit uit de investering in de Turkse verbrandingsoven een CO2-certificaat. Dit certificaat wordt vervolgens verkocht aan een bedrijf dat te veel CO2 geproduceerd heeft en dat dankzij aankoop van dit certificaat ineens een sluitende CO2-zero boekhouding heeft. Dat klinkt vreemd en dat is het ook. Moeten de CO2-certificaten niet afgeschaft worden omdat dan pas inzichtelijk wordt wat de echte eigen CO2-besparing van bedrijven is? Het aanschaffen van CO2-certificaten is niet meer dan het afkopen van je schuld. Ik pleit ervoor dat de overheid geen genoegen neemt met een aflaat, maar bedrijven stimuleert daadwerkelijk hun uiterste best doen CO2 te besparen, zoals op de klimaattop is geëist. Op wereldschaal bekeken kunnen bedrijven niet wegkomen met het inkopen van certificaten, aangezien de vermindering van CO2 maar een keer geregistreerd kan worden en elk land aan zijn eigen 2°-norm moet voldoen. Dat betekent dat we prikkels moeten bedenken om bedrijven echt een stap verder te laten gaan. Bedrijven moeten aangespoord worden zelf de CO2-besparing te bewerkstelligen, in plaats van een certificaat ergens anders vandaan te halen.
Vals
Laten we daarnaast terughoudend zijn met termen als ‘energieneutraal’, en al helemaal ‘klimaatneutraal’, omdat die een vals gevoel van veiligheid geven. Klimaat omvat meer dan alleen CO2. We moeten het lef hebben om het beestje bij de naam te noemen: emissiehandel is een moderne variant van de keizer zonder kleren. Iets waarmee we elkaar als wereldgemeenschap voor de gek houden, omdat we kennelijk niet bereid zijn onze CO2-uitstoot echt te verminderen. Dat maakt het verwerven van CO2-certificaten een vorm van window dressing. Dat strookt niet met een volwassen klimaatbeleid. Afschaffen dus! Wat zou het mooi zijn als het akkoord van Parijs in retrospectief inderdaad een keerpunt blijkt: het moment dat de wereldgemeenschap besefte dat er echt iets moest gebeuren en ook bereid was daar consequenties aan te verbinden. Dat is niet alleen goed voor onze planeet, het heeft ook nog een ánder voordeel: nu de aandacht voor het klimaat eindelijk serieus op de rails lijkt te staan, kunnen we de blik richten op andere dringende zaken. Want klimaat, hoe belangrijk ook, is niet het enige dat onze aandacht vereist. Duurzaam ondernemen gaat over de 3 p’s: planet, people en profit. Drie zaken die in onze overtuiging onderling onlosmakelijk verbonden zijn. Na decennia waarin het vooral ging over ‘planet’, is het nu hoog tijd om het ook over ‘people’ te hebben. Er moet een serieuze maatschappelijke discussie komen over de plek en de rol van mensen in de wereld van morgen. Zeker in het licht van de enorme technologische veranderingen die in hoog tempo over ons worden uitgestort en waartoe we ons moeten verhouden. Die ‘vierde revolutie’, waar we middenin zitten, zal minstens zoveel effect op mensen hebben als de industriële revolutie. Dat vereist dat we serieus nadenken over de effecten van digitalisering, robotisering, kunstmatige intelligentie en nanotechnologie, en daar een antwoord op formuleren. Technologische vooruitgang is een groot goed, maar vooruitgang die niet goed wordt gemanaged kan een serieuze bedreiging worden voor de mens, zoals we in de klimaatdiscussie hebben gezien. De grote les van Parijs is dat we veel te lang de kop in het zand hebben gestoken voor de enorme impact die industriële groei op het klimaat heeft. Daarvoor krijgen we nu de rekening gepresenteerd, waardoor we forse maatregelen moeten nemen om uitstoot en opwarming te voorkomen. Laten we die fout niet nog een keer maken, maar tijdig een fundamentele discussie voeren over de effecten van de technologisering op mens en maatschappij. Dat lijkt mij een mooi onderwerp voor een volgende wereldtop.